Skip to content
zware koffer

De vrouw en de koffer

Er was eens een vrouw die een ogenschijnlijk onbezorgd leven had. Ze had haar werk, haar kinderen, haar man, haar huis. Ze genoot van de dingen om zich heen en leidde een leven zoals zovele andere vrouwen in haar omgeving… tot die bewuste dag. De dag waarop ze de koffer zag.  Zomaar ineens, als uit het niets, stond die koffer voor haar voeten en blokkeerde haar de weg. Ze had nooit geweten dat dit kon. Ja, vaag had ze wel eens iets van anderen gehoord, maar nooit had ze beseft – laat staan dat ze erop voorbereid was – dat dit haar zou kunnen overkomen. En nooit had ze kunnen geloven dat degene die haar de koffer voorzette, degene was van wie ze zoveel hield, met wie ze zo verbonden was, en die ze zo vertrouwde…

Hij, daarentegen, was juist erg opgelucht nadat hij de koffer voor haar neer had gezet. Hij had hem al jaren meegesleept, zonder dat zij dat gezien had overigens. In het begin wist hij zelf ook niet van het bestaan van de koffer af. Hij merkte wel dat dingen moeilijker gingen, en toen het geheim en de bindingen steeds groter werden, leek het wel alsof de dingen steeds moeizamer, steeds zwaarder werden. Hij merkte dat hij iets met zich meesleepte, en ongemerkt vulde zijn koffer zich met alle schaamte, schuldgevoelens, onzekerheid en wanhoop over al die gebeurtenissen die zich in de loop van de jaren opstapelden. Dag in dag uit sleepte hij de steeds voller rakende koffer achter zich aan, er steeds goed oplettend dat anderen – en zij in het bijzonder – die koffer van hem niet zouden zien. Daarom deed hij zijn best om de schijn op te houden en probeerde hij aan iedereen duidelijk te maken dat het allemaal prima ging.
Tot de dag kwam waarop hij dat niet langer meer vol kon houden. Hij wilde de koffer kwijt, hij wilde zich weer ongehinderd kunnen bewegen. Hij wilde weer rennen en lachen en springen, hij wilde vrij zijn. En hij wist wel, dat dat maar op 1 manier kon: hij moest die koffer zien kwijt te raken. En dat deed hij. Hij vertelde aan God en aan haar over het bestaan van de koffer. En dat niet alleen; hij onthulde wat erin zat, 1 voor 1 haalde hij de gebeurtenissen en de daarmee gepaard gaande gevoelens uit de koffer en legde ze voor. Aan God. En aan haar.
En dat bleek voldoende. De koffer tevoorschijn halen en openen, zorgde ervoor dat hij hem los kon laten. Hij was de koffer kwijt! En vanaf dat moment kon hij beginnen om te leren hoe hij moest omgaan met deze nieuwe vrijheid en wat hij eraan kon doen om ervoor te zorgen dat hij nooit meer zo’n koffer hoefde mee te dragen.

Zijn koffer was leeg, maar zij werd geconfronteerd met de inhoud ervan. Eerst kon ze het niet geloven. `Dit is belachelijk! Het bestaat toch niet dat hij die koffer al jaren met zich meegesleept heeft, en ik dat niet heb gezien.` Later werd ze er boos om: `Waarom heb je dit nooit gezegd!` Maar hoe dan ook: zij keek nog steeds aan tegen de inhoud van zijn koffer. En dat wilde ze helemaal niet! Ze wilde doorgaan met haar leven. Ze vond dat ze blij moest zijn voor haar man dat hij eindelijk zijn last kwijt was. En ze wilden beiden niets liever dan vooruit kijken en doorgaan met hun relatie, hun werk, hun kinderen, hun huis…

Ze merkte wel dat het moeizaam ging. Er was iets wezenlijks veranderd. Er was iets in haar leven gekomen dat alles in een ander daglicht stelde. Zij was niet meer dezelfde als daarvoor en het leek wel alsof alles veel moeilijker ging dan voorheen. Maar ze wilde vooruit kijken, niet achterom, en daarom had ze niet in de gaten dat de koffer, die eens zijn leven zo zwaar maakte, nu vastgeklonken zat aan haar hand. Ze was haar vrijheid kwijtgeraakt, haar levensgeluk, en ze kon niet begrijpen dat haar man zo genoot van het vrij zijn – zijn nieuwe leven en herstelde relatie met God – terwijl het met haar alleen maar slechter leek te gaan.

“Wat fijn he”, zeiden de mensen om haar heen, “dat het zo goed gaat nu” en “Knap hoor, dat hij die koffer kwijt is.” ‘Ze moesten eens weten, dacht zij vaak, maar naarmate de tijd vorderde, stopte ze haar eigen boosheid hierover weg. Ze verdwenen in de koffer, waar nog veel dieper weggestopt haar pijn inmiddels lag, en haar angst, haar twijfels en haar wanhoop. En iedere keer werd de koffer weer een beetje zwaarder.

Soms, als ze in de kerk zat, of een lied hoorde, dan ervaarde ze iets van Hem die beloofde haar lasten te dragen. Ze voelde dan wel een brok in haar keel, maar op een dag merkte ze dat ze niet meer kon huilen. Of soms wanneer ze iets zag of hoorde dat herinneringen bij haar opriep, dan voelde ze iets diep binnen in haar bewegen, maar uiteindelijk merkte ze dat ze niet meer kon voelen. Soms was ze zich wel bewust van de koffer en dan probeerde ze hem van zich af te schudden door harder te lopen of gewoon net te doen alsof hij er niet was. Soms ook draaide ze zich even om, keek de koffer aan en stond op het punt hem open te doen. Maar de angst voor wat ze daar aan zou treffen was vele malen groter dan haar wens om hem te openen…tot die ene dag.

Die dag waarop ze merkte dat de koffer had gewonnen.
De dag waarop hij niet meer te tillen bleek. De koffer had haar stilgezet en ze kon niet meer verder. Vertwijfeld vroeg ze zich af wat ze nu moest gaan doen, en toen wist ze: er zat maar 1 ding op. Ze móest wel stoppen. Ze moest stil worden. En voor het eerst in jaren durfde ze opnieuw achterom te kijken. Ze moest wel. Ze stond oog in oog met de koffer, die nog veel groter bleek dan de vorige keer dat ze hem zag. Bijna wilde ze zich weer omdraaien, gewoon weer doen alsof hij niet bestond, gewoon doorlopen. ‘Misschien zijn er wel andere manieren’, bedacht ze, maar als ze er goed over nadacht, dan wist ze wel dat de koffer uiteindelijk alleen maar zwaarder zou worden.

En daarom knielde ze neer, vlak voor de koffer, op de grond. Voor het eerst raakte ze hem met haar vingers heel voorzichtig aan, en toen raapte ze alle moed bij elkaar. Met trillende handen maakte ze het slot open. Ze was zo bang voor wat ze daar aan zou treffen. Voorzichtig tilde ze de deksel op, en daar lag het allemaal. Terwijl ze de bovenste laag bekeek, merkte ze dat er een eerste traan omhoog kwam. Heel voorzichtig pakte ze een voorwerp uit de koffer. Haar handen trilden nog steeds terwijl ze het beetpakte, er aandachtig naar keek en het langzaam tegen haar hart drukte. Tranen liepen nu over haar wangen, terwijl ze de pijn voelde zoals ze die in lange tijd niet gevoeld had. ‘En nu!’, schreeuwde ze uit. ‘Wat moet ik er nu mee?’

Toen pas zag ze dat er iemand naast haar zat. Ook Hij had tranen in Zijn ogen, en terwijl Hij zijn handen naar haar uitstak, sprak Hij tegen haar: ‘Op dit moment heb ik zo lang gewacht, mijn liefste. Kom, dat wat je in je handen houdt, mag ik dat van je overnemen?’

Anita

Back To Top